Een vervalser in het Musée Quai Branly?
Floros Katsouros en Julien Bosc: “Tyohèpté Palé; Les Oeuvres d’Un Homme”
Drietalig: Frans, Duits, Engels; 93 pp.; 10 z/w en 94 kleurenfoto’s, bibliografie, verzamelaarindex, glossarium (in het Frans); ISBN 978-3-00-027146-5
Het boek wil een eerbetoon zijn voor de snijder Tyohèpté Palé (1915-2001), die door Piet Meyer in zijn boek Kunst und Religion der Lobi als een vervalser werd opgevoerd. Inmiddels is het restant wat nog op de thilbuu (altaar) van Palé aanwezig was na zijn dood overgebracht naar Quai Branly. Julien Bosc heeft de traditionele beeldhouwer in de laatste vijf jaren van zijn leven verschillende malen bezocht en geïnterviewd; een beknopte biografie en resultaat van de interviews zijn als inleiding in dit boek opgenomen. Hij is tevens de persoon die tussen familie van Palé en het Musée Quai Branly heeft bemiddeld. Palé leerde als jongen het vak van zijn vader, keek de kunst af en werkte zo geleidelijk aan zijn eigen stijl die pas na het overlijden van zijn vader in de jaren 1950 tot volle wasdom komt. Dan neemt hij de zaken van zijn vader over. Naast het beeldhouwen wordt hij een veel geconsulteerde waarzegger, is hij bezitter van een eigen altaar en verantwoordelijk voor het dorpsaltaar.
In de jaren 1960 en 1970 komen Haussa handelaren bij hem langs in het voorheen stille stadje Gbakpoulona, niet ver van Gaoua. Later zal hij ook direct aan blanken verkopen die bij hem op bezoek komen.
In de jaren 1970 organiseert de overheid de eerste jaarmarkt waar kunst en kunstnijverheid uit verschillende streken van Burkina Faso getoond worden. Ook Palé is aanwezig en voor het eerst maakt hij kennis met beeldhouwers uit de verre omtrek. Sommigen van hen snijden duidelijk voor de externe markt, voorwerpen die voornamelijk verkocht worden in Abidjan, het centrum in West-Afrika voor Afrikaanse kunst. Het valt hem op dat sommige snijders in verschillende stijlen werken en daarmee de traditie doorbreken. Immers in de traditie worden beelden in de stijl van de patriclan gesneden en dat is wat Daniela Bognolo ons voorhoudt. Dit gegeven komt ook in de interviews met Palé naar voren. Alleen hoefde hij om het vak te leren niet ver van huis; zijn vader was zijn voorbeeld. Voorts zegt hij al die jaren sinds hij zelf opdrachten kreeg, in dezelfde stijl gesneden te hebben. Wanneer we de foto’s in het boek van Meyer vergelijken met het werk wat hij aan het eind van zijn leven maakte, en daar zit twintig jaar tussen, dan kunnen we niet anders concluderen dan dat zijn stijl niet is veranderd. Een vervalser in de westerse zin van het woord is hij dus niet, dit in tegenstelling tot andere beeldhouwers die door Meyer wel als ‘eerlijke’ snijders zijn opgevoerd.
En waarom zou een museum het werk van een vervalser kopen als het ook werk in een aansprekende stijl van met naam bekende snijders had kunnen kopen?
Het tweede en derde deel van deze publicatie is gewijd aan het corpus van bateba’s, antropomorfe figuren, die zeker aan hem kunnen worden toegeschreven, respectievelijk naar alle waarschijnlijkheid van zijn hand zijn. De lezer mag zelf bepalen of Katsouros gelijk heeft.
AW