I.Vogelzang_McMichael museum, Kleinburg Ontario, Canada VVE-N.Br.21_1987
Ongeveer 50 km. ten noorden van Toronto ligt in het stadje Kleinburg het McMichael Museum temidden van een golvend bosgebied. Alleen al qua architectuur is een bezoek de moeite waard. Het gebouw is in een moderne chalet-stijl ontworpen, met een geraffineerd gebruik van hout en natuursteen, geheel passend in het landschap.
Het museum is gewijd aan Canadese kunst, zowel Westerse- als lndiaanse- en Eskimokunst. Naast de permanente eigen opstelling zijn er voortdurend wissel-exposities. Deze zomer bv, van” The group of seven”, opgericht in 1920 en bestaande uit 7 Canadese landschapsschilders, die, niet gestoord door ontwikkelingen in Europa, bleven schilderen in een im-en expressionistische stijl. Persoonlijk vond ik dat men wel erg Canadees- patriottistisch moet zijn om de werken te waarderen, een enkele uitgezonderd.
Gelukkig was daar ook de permanente opstelling, thans aangevuld met stukken uit het museum van Victoria, van kunst van de indianen van de N.W. kust. Voor het eerst in mijn leven mocht ik een van die prachtige “coppers” aanschouwen, de dunne koperen platen, die gebruikt werden bij de potlatch feesten.
Daarnaast waren er ceremoniële ratels en tal van maskers. Steeds opnieuw treedt hier het bekende “splitlevel”-patroon op , waarbij ( dier) figuren a.h.w. vanaf de rugzijde worden opengesneden en opengeklapt, zodanig dat de beide zij- aanzichten tot een geheel versmelten. Franz Boas heeft hierover al uitvoerig geschreven in Primitive Art.( Harvard 1928, New York 1955, Dover publications, pp. 183-298; het boek bevat talrijke illustraties). Met name op de aanwezige schitterende Tlingit Chilkat dekens komt het “gespleten”-raafmotief prachtig uit.
Twee reuze totempalen, een van de Nootka, een van de Haida, stonden in hun volle glorie opgesteld. Bovendien troffen we een hele serie miniatuur- totempalen van de Haida aan, in hoogte varierend van 35 – 45 cm. Ze zijn gesneden in Argilliet, een leisteensoort, die kleurvariaties kent van grijs-zwart tot groenachtig. Deze “grondstof” werd vooral gevonden op de Queen Charlotte Islands, de oorspronkelijke woonplaats van de Haida.
De miniaturen werden vanaf plm. 1820 gesneden voor bonthandelaars, missionarissen, anthropologen en verzamelaars. Men kon immers de grote totempalen moelijk meenemen, hoewel er uiteindelijk toch nog al wat zijn versjouwd. De bezoekers van Brits Columbia waren door de palen gefascineerd en de Haida zagen hier een gat in de markt. We hebben hier duidelijk te maken met een vroege vorm van tourist-art. Maar veel van de miniaturen, met name uit de 19de eeuw, zijn zo mooi gesneden, dat ze terecht tot kunstvoorwerpen zijn verheven, waardig om in een museum-collectie te worden opgenomen.
Helaas bestaat er van de permanente collectie van het museum geen catalogus. Wel waren er twee aardige boekjes te koop, beide uitgegeven door Hancock House Ltd. , Surrey, B.C.,Canada ( V 3 S 5 J 9):
– D.Allen, Indians of the Northwest Coast, 1977 ( ISBN 0-919654-82-7); 32 pp. met kleurenfoto’s. Prijs: 4 Can. dollars.
– Marius Barbeau, Art of the totem, 1984 ( 1932 ).ISBN 0-88839-168-4; 64 pp. met veel foto’s in zwart-wit. Prijs: 6 Can. dollars.
Zijn er in onze vereniging of daarbuiten mensen die de miniaturen in hun verzameling hebben? Is er een Nederlands museum, dat ze wellicht in depot heeft? Het zou de moeite waard zijn er meer over aan de weet te komen, met name over de boeiende iconografie van de – in miniatuur – opeengestapelde dierfiguren.
I.V.