Start van de najaarsveilingen bij Zemanek.
Op 8 september werden in Würzburg 510 kavels etnografica aangeboden. Hierbij bevond zich de collectie van Harald en Ursula Suhr. Dit echtpaar begon te verzamelen in de jaren ’70. Zij kochten stukken bij o.a. Ségui, Timmermans en de grote veilinghuizen, maar ook privé van verzamelaars uit de kring van Helmut Zake, wijlen voorzitter van de Duitse vriendenkring voor etnografie. Ze waagden zich ook aan aankopen bij handelaars en ‘runners’ ter plaatse. Zoals de heer Suhr opmerkte: ‘ze wisten ons altijd wel te vinden’. Het leverde een verzameling op van zo’n 150 objecten van toch wel erg wisselende kwaliteit.
Bij de rest van het aanbod verschillende stukken afkomstig van Christie’s en Sotheby’s. We waren zeer benieuwd naar de resultaten van de verkoop, zeker gezien de crisis en de opening van Parcours des Mondes de week nadien in Parijs. Zouden de kopers van de duurdere stukken hun centen reserveren voor aankopen aldaar?
In feite werd het een zeer normale veiling met zeer normale verkochte volumes en zeer normale
opbrengsten. Wat we de laatste jaren al konden vaststellen, was ook nu weer waar: stukken uit verzamelingen verkopen beter dan losse inbreng. Van de 98 stukken uit de verzameling Surh werd exact de helft (49 stukken) toegewezen voor een totaal van 98.890 euro. Eén uitschieter hierbij: lot 110, een beeld van de Dan, dat 12.000 euro opbracht. Van de overige kavels gingen dan weer iets meer dan een vierde de deur uit voor 232.140. Ook Oceanië deed het traditiegetrouw goed met 34 toewijzingen op 85 (40%) voor 40.930. Dat brengt ons op een totaliteit van 171 verkochte stukken op 510 (33%) voor een totaal van 371.960 euro voor kosten. De dure stukken bleven liggen, op uitzondering van lot 212, een Dogon beeld uit de collectie Vérité (foto 1) dat 26.000 opbracht, en lot 245, een Baule beeldenpaar uit de verzameling van Helena Rubinstein (foto 2) dat voor 25.000 werd afgehamerd (nagekomen mededeling van Martin Lagrain: “Ik merk dat lot 245, het Baulepaar uit de Rubinsteincollectie nu toch niet verkocht is. Het staat nl. in de naverkoop. Het was nochtans toegewezen voor €25.000 ???”). Ik wil nog even terugkomen op stukken met provenance Christie’s of Sotheby’s. De meeste geraken niet verkocht om eenvoudige redenen: dikwijls zijn die stukken wel authentiek maar is de kwaliteit toch niet zo groot, en meestal is de vraagprijs er ver over . We hebben hier niet te doen met aanbod van verzamelaars voor verzamelaars, maar met speculatieve investeringen. Twee voorbeelden. Lot 361, een beeld van de Keaka uit de collectie van Joseph Herman (foto 3), in 2000 geveild bij Christie’s Amsterdam. Een echt stuk, maar zeker esthetisch gezien geen topper. In 2000 ging het weg voor 1755 gulden inclusief, wat een toewijzing op ongeveer 700 euro betekende. Vraagprijs nu: 6-12.000, en uiteraard niet toegewezen. Lot 503, een Makondestoel (foto 4), met als provenance Christie’s 2007, collectie Egon Guenther, Sotheby’s 2008, waar het 2880 opbracht, wat betekent dat het toen is toegewezen voor ongeveer 2300 euro. Vraagprijs nu: 5-10.000 euro, en niet toegewezen op de veiling zelf maar wel op dag 1 van de naverkoop voor 4.500! Een normale winstverwachting, tot daaraan toe. Maar een ‘return on investment’ van 400 tot meer dan1000%??? Aan zo’n prijzen zijn de verzamelingen van sommige van onze leden vele miljoenen waard. Het bewijst nog maar eens dat we ons zeker altijd goed moeten documenteren alvorens te kopen, en ons niet blind staren op provenances alleen.
Martin Lagrain