12-12-2012: Christie’s, Parijs, resultaten

Christie’s Parijs 11.12.2012.

De laatste jaren was Sotheby’s de onbetwiste leider in het veilen van etnische kunst. Ondertussen was Christie’s bezig met een inhaalbeweging. En kijk: nadat ze vorig jaar al een paar geslaagde verkopen realiseerden, komen ze nu met de absolute top naar voren. Dat was dan ook te merken aan de resultaten. 64 van de 91 loten vonden een koper (70%) voor een totale som van dik 6.000.000 euro.
In een eerste deel komt de collectie van du Bouzet, een luitenant ter zee die tussen 1837 en 1840 deel uitmaakte van de expeditie van Jules Dumont d’Urville in de Pacific, onder de hamer. 22 voorwerpen die misschien niet direct de esthetische top zijn, maar wel stokoud en authentieker kan haast niet.
Daarna volgen 10 miniaturen uit de zogenaamde Jolika collectie. Deze stukken uit Nieuw Guinea waren een gift van Marcia en John Friede aan het Fine Arts Museum of San Franscisco, waar ze tussen 2005 en nu permanent waren tentoongesteld. Het duurste stuk, lot 30, een neksteun uit de Tami eilanden, geschat op 100-150.000, werd ingehouden op 60.000 euro.
De 2 volgende kavels zijn afkomstig van de Franse kineast Henri-Georges Clouzot (nee, niet die van de Pink Panther . Lot 44, een Fang hoofd, volgens de beschrijving in de catalogus ‘in de stijl van de Fang’, en geschat op 1.000-1.500 vindt een koper bereid om 13.000 euro neer te tellen. Onbegrijpelijk!
Volgt een selectie van werken afkomstig van ‘divers amateurs’. Hierbij lot 46, een tot nu toe nog onbekende Baga slang (foto 1).

Foto 1: serpent Baga, Guinee

De meeste exemplaren die bekend zijn, zijn in de jaren ’50 meegebracht door Henri Kamer en Hélène Leloup. Op één na worden ze allemaal bewaard in museale collecties. De slang, genaamd bansonyi, is de drager van de geest Ninkinanka, die bij de Baga beschouwd wordt als de brenger van regen, rijkdom en vruchtbaarheid. Zij kwam ook tussen bij initiatieriten van jongens en meisjes, en wordt geassocieerd met de regenboog, die verondersteld wordt aan de oorsprong te liggen van de rivieren en van de regen, en bij uitbreiding ook van leven en dood. Elke wijk had zijn eigen slang, en bij hun optredens traden ze met elkaar in competitie. Hierbij worden de bijna 2 meter hoge beelden op een soort staketsel op het hoofd gedragen. In 1958 werd de cultus door president Ahmed Sékou Touré verboden. Bij een schatting van 200-300.000 euro werd ze uiteindelijk verkocht voor 260.000. Lot 51, een Fang hoofd, nog afkomstig van Charles Ratton, Félix Fénéon en Pierre Berès, brengt 320.000 euro op.
Nadien komt een ‘belangrijke Europese privécollectie’ aan de beurt. Hierbij een aantal stukken die deel hebben uitgemaakt van de tentoonstelling Ututombo in 1988 in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Lot 66, een nkisi fetish van de Yombe, haalt 190.000 en lot 74, een nagelfetish, 250.000, en lot
En dan komt dé klapper van de avond: de 254 cm grote Nkundu sarcofaag uit Kongo (foto 2), afkomstig uit de collectie van Willy Mestach.

Foto 2: reliquaire Nkundu, Republique Democratique du Congo

Deze doodskisten komen uit de streek van Mbandaka, het vroegere Coquilhatstad, gesitueerd in Midden-Kongo rond de Ubangirivier. De rug is uitgehold om het lijk of de beenderen van een chef te bevatten, hoewel deze figuur hiervoor niet lijkt gebruikt. Om in de smalle ruimte te passen werd het lijk eerst gedroogd in de rook van een vuur. Dit kon soms verschillende maanden in beslag nemen. Na de mummificatie werden zo nodig de gewrichten gebroken. De kist werd afgesloten met een plank, die hier ontbreekt. Gelijkaardige gebruiken vinden we bij de Bwende (de ‘niombo’) en de Bembe, maar daar is het lichaam in tientallen lagen doeken gewikkeld, zodat het er meer uitziet als een reusachtige pop. De figuur heeft een executiemes in de linker hand. Volgens de overlevering werden belangrijke chefs in de 19-de eeuw in deze kisten begraven, samen met 2 slaven die werden geofferd en in het graf de kist omarmden. De meeste auteurs denken dat de kisten na verloop van tijd eerder prestigeobjecten werden ter nagedachtenis van de chefs, en dat ze de stoffelijke resten niet meer bevatten. De oudere gebruikte kisten werden begraven, en daardoor zijn er uiteraard geen exemplaren aanwezig in collecties. Daarom wordt deze sarcofaag gesitueerd tussen 1900 en 1940, meest waarschijnlijk rond 1910. De laatste sarcofaag zou rond 1940 zijn gemaakt. De weinige gekende exemplaren bevinden zich in het museum van Tervuren. Schatting 2-3.000.000 euro, afgehamerd op 2.350.000.
Volgen 5 kavels, aangeboden ten voordele van het Brooklyn Museum of Arts. Lot 82, een nkisi van de Villi stijgt tot 210.000. Bijzonder mooi is lot 83, een beeld van de Tabwa (foto 3).

Foto3: Statuette Tabwa, Republique Democratique du Congo

Deze stam leeft in oostelijk Kongo aan het Tanganyikameer. Hun snijwerk heeft een viertal hoofdkenmerken: meestal zijn de figuren mannelijk, relatief klein (<38 cm), met uitgewerkte tatoeages in het gelaat en op romp en rug, en tenslotte een meestal zeer uitgewerkte coiffe. De figuur stelt de stichter van de clan Kyomba voor. Volgens de overlevering bracht hij in zijn kapsel de essentiële elementen van de Tabwa beschaving mee: de essentiële planten, het levensvuur en de korf om de belastingen te innen. Hij ligt aan de oorsprong van de landbouw, en wordt beschouwd als de chef, de vader, de echtgenoot en de perfect minnaar. De nieuwe eigenaar betaalde uiteindelijk 400.000 euro.
Tot slot komen nog 6 stukken van de Songue onder de hamer uit de collectie Van Bulck. Hij kocht ze van Karel Plasmans die ze persoonlijk verwierf in Kongo tussen 1955 en 1970.

Martin Lagrain

alle resultaten